Thuis in d'Oude Stadt, aflevering 16

Gepubliceerd in de Binnenkrant, voorjaar 2022

De meeste hofjes in Amsterdam zijn te vinden in gebieden met een lage grondprijs, zoals de Jordaan of ten oosten van de Amstel. Maar er zijn ook hofjes gebouwd langs de grachten. Aan de chique Keizersgracht werd in de eerste helft van de 17 e eeuw het hofje Liefde is het Fondament gesticht en aan de minder chique maar nog altijd dure grond langs de Prinsengracht verschenen zelfs vier hofjes, waarvan het Deutzenhofje het grootste en mooiste is. Het hofje uit 1695, gelegen aan wat toen de Nieuwe Turfmarkt werd genoemd, werd gesticht op basis van het testament van Agneta Deutz (1633-1692). Zij deed dit niet alleen uit liefdadige overwegingen, maar ook uit wrok jegens haar enige overlevende kind, een zoon die ook nog eens met een voor Agneta onuitstaanbare vrouw was getrouwd. Haar vader was een al rijke koopman uit Duitsland - vandaar de naam - die met een dochter uit de voorname rijke familie Coymans getrouwd was. Agneta overleed als laatste van de 14 kinderen van dit echtpaar. In 1651 trouwde zij met de Delftse burgemeesterszoon Gerard Meerman (1627-1668), waarmee ze vier kinderen kreeg. Alleen haar zoon Jan (1652-1702) bereikte de volwassen leeftijd. Zes jaar na het overlijden van haar man hertrouwde Agneta Deutz met de tien jaar oudere Zacharias van Beresteyn (1623-1679), toen burgemeester van Delft, die vijf jaar later alweer overleed en met wie ze ook weer een vroeg gestorven kind kreeg. Agneta besteedde een groot deel van haar tijd als weduwe aan het voeren van processen - tot aan de Hoge Raad aan toe - tegen diverse erfgenamen van haar ouders en echtgenoten en aan het maken en wijzigen van haar testament. Het lukte haar niet haar enige levende zoon te onterven zodat hij na haar dood zijn wettelijk deel, een derde van 340.000 gulden in de schoot geworpen kreeg. Voor de neven en nichten uit de Deutz familie werd het ouderlijk huis, Keizersgracht 121 nagelaten en de rest moest gebruikt worden voor het stichten van het hofje dat haar naam zou dragen. Agneta had bepaald dat het hofje bewoond mocht worden door dames ouder dan 50 jaar die de gereformeerde kerk bezochten. Familieleden en oud-personeel kregen de voorkeur. Zij hoefden geen huur te betalen, integendeel: zij ontvingen jaarlijks een bedrag voor hun onderhoud. Door de regenten was in de Beemster land met een boerderij aangeschaft die jaarlijks opbrengst zou genereren. Via de boerderij ontvingen de bewoners ook kazen en andere levensmiddelen in natura plus turf en kaarsen. Pas in de 20ste eeuw werd aan de 20 bewoonsters ook een bijdrage gevraagd, die aan het eind van die eeuw maandelijks zo’n 250 gulden bedroeg. Voor een hofje waren de huisjes niet klein: een souterrain onder ieder huisje met daarboven een kamer, op de verdieping nog een kamer en daarboven een vliering om de turf op te slaan. Tot in het kleinste detail had Agneta in haar wilsbeschikkingen vastgelegd aan welke regels de bewoners zich moesten houden, hoe het hofje eruit moest zien en met welke van haar persoonlijke bezittingen de regentenkamer moest worden aangekleed. Op sommige objecten had ze op de achterkant de bestemming geschreven zoals blijkt uit haar documenten: “ ... en zullen op de gemelte kamer werden geplaatst alle de tapijten, stoelen, de duytsche bijbel, een spiegel met vergulde lijst, daar mijn cijfer op staat, en dan nog het koninghhouten cabinet met laden, nu op mijn slaapkamer staande”. Naast specifiek aangegeven zilverwerk mochten de regenten nog alles uit haar huis nemen, wat zij nodig achtten om de regentenkamer in te richten en geschikt te maken voor het jaarlijkse diner. Dat was de enige beloning die de regenten zouden genieten. Er zijn verschillende inventarislijsten van de regentenkamer bewaard gebleven waaruit blijkt dat er maar heel weinig is verdwenen, en er eigenlijk alleen maar meer kunstvoorwerpen zijn bijgekomen. Het zilver is nu in het Rijksmuseum te bewonderen maar verder geeft de regentenkamer ons een goed beeld van een laat-zeventiende-eeuwse pronkkamer. Het meest bijzondere onderdeel van het interieur is het gebloemde tafelkleed in een tapisserieachtige stof, waarmee ook de 12 stoelzittingen zijn overtrokken. Dit is het enige ensemble uit de zeventiende eeuw met deze stof die ons nog resteert.